'Ik laat een lampje in de keuken flikkeren', had ik er nog net op tijd weten uit te persen met mijn laatste adem. 'Het tweede van links'.
Lief had verbijsterd geknikt, maar niets gezegd. Het was ook niet echt een goed moment voor een discussie, zo in een wiebelige ambulance met flink wat decibels aan sirene boven ons hoofd. Het feit dat ik haar na mijn woorden met grote ogen aanstaarde en niet meer bewoog hielp ook niet echt natuurlijk.
Beeld: sashamolly/ Shutterstock
Geen idee waar ik de eerste tijd geweest ben, maar ineens, na een maand schat ik, was ik terug. In de vorm van… ja, van wat eigenlijk? Niet in de vorm van aardse kracht, waarmee ik dingen kon bewegen in ieder geval. Niks lampjes laten flikkeren, of voorwerpen verschuiven! Dat leek me ineens ook een belachelijk idee. Als ik dat had gekund, dan had ik ook gewoon het potlood op haar nachtkastje kunnen oppakken. Dan had ik het boek dat ernaast lag opengeslagen en de grijze koolpunt zo over het titelblad laten bewegen dat er 'schat, ik ben bij je hoor' had komen te staan. En dan had ik het niet kunnen laten om er aan toe te voegen: 'Zie je wel!'
Het eerste door een geest gesigneerd boek, dat had wel een stunt geweest.
Wij, de doden, zijn er wel, maar in een andere vorm. Je kunt ons alleen voelen. Maar ja, gevoelens gewaarworden is één ding. Beseffen waar ze vandaan komen is een tweede. Vooral als je, zoals mijn lief, niet gelooft in leven na de dood.
Ik zat zoals altijd in het hoekje van de vensterbank, achter het lichtbeige gordijn. Niet omdat ik bang was dat ze me zou zien, ik wist inmiddels beter. Het was de beste plek om in de maan te zitten. Het leven draait op zonne-energie, de dood op het licht van de maan. Ik genoot in stilte van de wit blauwige gloed.
Af en toe keek ik door het gordijn naar ons bed. Lief sliep sinds een paar dagen op mijn kant.
'Daar is ze nog het dichts bij je', had Maaike geopperd tijdens een wandeling over het strand. Lief was stil gaan staan in de branding. Ze had haar schouders opgehaald en haar hoofd geschud. De wandelschoenen, die ze tijdens het lopen aan de aan elkaar geknoopte veters nonchalant aan haar hand had laten bungelen, vielen, met de gepropte sokken er in, in het zand. 'Ze is dood Maaik ', had ze gesnauwd, alsof het haar schuld was. 'Ze is verder weg dan ooit!'
Ze was gaan rennen. Haar blote voeten lieten kommetjes achter in het donkere, natte zand. De golven, die haar, na hun duik in de branding, via de grond probeerden te grijpen, moesten genoegen nemen met haar voetafdrukken. Zo hard als ze kon rende ze weg van het water, richting de duinen. Met een verbeten trek om haar mond en wilde ogen. Als een circustijgerin die net was losgebroken en iedereen aan stukken zou scheuren die haar in de weg stond.
Diezelfde avond had lief het bruine dekbedovertrek vervangen door het fris witte met rode, gele en oranje bloemen, die we samen, tijdens een weekend in Amersfoort, hadden gekocht.
Ze was naakt in het midden voor onze boxspring gaan staan en had zich voorover laten vallen. Een paar minuten had ze zo gelegen met haar neus in het dekbed. Ontroerend mooi: haar zachte, atletische lichaam in dat fleurige bloemenveld. Ik wilde graag nóg dichter bij haar komen. Tegen haar aanliggen. Totdat ze zich in haar donzen cocon zou wikkelen en van me af zou draaien.
Vanavond zou ik toenadering zoeken, besloot ik, maar het leek me, omdat het de eerste keer was, beter om te wachten tot ze sliep.
De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik er niet persé uit liefde nog was. Die was er tóch wel
Lees meer